Wettelijke vertrektermijn aantoonbaar te kort

Na de afwijzing van een asielaanvraag krijgt een asielzoeker 28 dagen om zelf zijn terugkeer te realiseren. Om dit te bewerkstelligen is vaak contact met ambassades nodig om vervangende reisdocumenten zoals een eenmalig Laissez-Passer (LP) te verkrijgen. Tot 28 dagen na de afwijzing van zijn asielaanvraag houdt een asielzoeker in principe nog recht op rijksopvang; deze vertrektermijn staat in artikel 62 lid 1 van de Vreemdelingenwet. Een uitzondering hierop is van toepassing op gevallen waarin de IND zaken als 'kennelijk ongegrond' afwijst, in deze zaken wordt geen vertrektermijn geboden.
De praktijk is echter al jarenlang dat in verreweg de meeste gevallen deze termijn van 28 dagen volstrekt onvoldoende is om reispapieren te verkrijgen. Het proces voor het verkrijgen van een LP verschilt per ambassade, maar zal in ieder geval een identiteits-check en communicatie met het land van herkomst inhouden.
Omdat uit informatie van de rijksoverheid zelf bleek dat ook daar bekend is dat het verkrijgen van reisdocumenten bij veel ambassades van landen van herkomst veel langer duurt dan de periode dat de betrokken asielzoeker nog recht heeft op rijksopvang, heeft INLIA in 2011 voor het eerst met een succesvol beroep op de WOB specifieke vertrekinformatie per land gepubliceerd (zie ‘Landgebonden vertrekinformatie’). In 2013 is middels een nieuw WOB-verzoek een geactualiseerde overzichtslijst beschikbaar gekomen (zie het bericht van 13-05-13).
Om er achter te komen in welke mate de 28-dagentermijn nog steeds tekort schiet heeft INLIA middels de Wet Openbaarheid van Bestuur de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) opnieuw verzocht om informatie ten aanzien van de gemiddelde doorlooptijd voor een LP-aanvraag bij de 12 meest relevante landen (Afghanistan, Armenië, China, Democratische Republiek Congo, Eritrea, Guinee, Irak, Iran, Nigeria, Siërra Leone, Soedan & Somalië) in de afgelopen twee jaar. De volgende resultaten van dit verzoek hebben wij op 14 juli 2014 ontvangen:
Hierbij is het opmerkelijk dat het de DT&V kennelijk niet gelukt is LP's te verkrijgen in zaken van vreemdelingen uit Siërra Leone. In het Transithuisproject heeft INLIA te maken gehad met verschillende dossiers waarin voor Siërra Leone meerdere malen wel met succes een LP is verkregen.
Conclusie: beleid is irreëel en contraproductief
Zoals uit deze cijfers blijkt komt de gemiddelde tijd die het kost om een LP te verkrijgen in geen enkel geval ook maar in de buurt van de vastgestelde periode van 28 dagen. Dit toont des te meer aan in welke mate deze vertrektermijn van 28 dagen volstrekt buiten de realiteit ligt. Door de DT&V wordt na de eerste periode van 28 dagen soms opvang in een Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) aangeboden, maar ook een termijn van 12 weken (84 dagen) in het VBL is vaak aantoonbaar te kort, uitgaande van bovenstaande behandeltermijnen van de ambassades.
Het beleid is hiermee aantoonbaar contra-productief: eenmaal op straat gezet is een vreemdeling vooral bezig met overleven en niet meer in staat om te werken aan zijn terugkeer naar het land van herkomst.
Op dit moment loopt een klachtprocedure van de Protestantse Kerk in Nederland tegen de Nederlandse Staat bij het Europees Comité voor Sociale Rechten; de PKN stelt zich op het standpunt dat het onthouden van basisvoorzieningen als onderdak, eten en kleding, nooit mag worden gebruikt als middel om iemand te dwingen een land te verlaten: het recht op leven en menselijke waardigheid is onvoorwaardelijk.
Het antwoord van de DT&V d.d. 14 juli 2014 op het door INLIA ingediende Wob-verzoek.
Lees ook:
29-04-14 Bijna 2.500 asielzoekers ‘mob’ in 8 maanden tijd
15-11-13 ‘Recht op leven en menselijke waardigheid is onvoorwaardelijk’
13-05-13 Landgebonden vertrekinformatie geactualiseerd
19-03-13 Nieuwe kansen: verhalen uit het Transithuis
03-06-11 Ontmaskerd: rijksoverheid weet van niet-meewerkende ambassades