17 juli 2014

Wettelijke vertrektermijn aantoonbaar te kort

Wettelijke vertrektermijn aantoonbaar te kort
Uit de beantwoording van een door INLIA ingediend Wob-verzoek blijkt opnieuw dat de behandeltermijnen bij ambassades voor het verkrijgen van reisdocumenten aanzienlijk langer zijn dan de periode van 28 dagen gedurende welke uitgeprocedeerde asielzoekers nog recht op opvangvoorzieningen hebben..  

Na de afwijzing van een asielaanvraag krijgt een asielzoeker 28 dagen om zelf zijn terugkeer te realiseren. Om dit te bewerkstelligen is vaak contact met ambassades nodig om vervangende reisdocumenten zoals een eenmalig Laissez-Passer (LP) te verkrijgen. Tot 28 dagen na de afwijzing van zijn asielaanvraag houdt een asielzoeker in principe nog recht op rijksopvang; deze vertrektermijn staat in artikel 62 lid 1 van de Vreemdelingenwet. Een uitzondering hierop is van toepassing op gevallen waarin de IND zaken als 'kennelijk ongegrond' afwijst, in deze zaken wordt geen vertrektermijn geboden.

De praktijk is echter al jarenlang dat in verreweg de meeste gevallen deze termijn van 28 dagen volstrekt onvoldoende is om reispapieren te verkrijgen. Het proces voor het verkrijgen van een LP verschilt per ambassade, maar zal in ieder geval een identiteits-check en communicatie met het land van herkomst inhouden.

Omdat uit informatie van de rijksoverheid zelf bleek dat ook daar bekend is dat het verkrijgen van reisdocumenten bij veel ambassades van landen van herkomst veel langer duurt dan de periode dat de betrokken asielzoeker nog recht heeft op rijksopvang, heeft INLIA in 2011 voor het eerst met een succesvol beroep op de WOB specifieke vertrekinformatie per land gepubliceerd (zie ‘Landgebonden vertrekinformatie’). In 2013 is middels een nieuw WOB-verzoek een geactualiseerde overzichtslijst beschikbaar gekomen (zie het bericht van 13-05-13).

Om er achter te komen in welke mate de 28-dagentermijn nog steeds tekort schiet heeft INLIA middels de Wet Openbaarheid van Bestuur de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) opnieuw verzocht om informatie ten aanzien van de gemiddelde doorlooptijd voor een LP-aanvraag bij de 12 meest relevante landen (Afghanistan, Armenië, China, Democratische Republiek Congo, Eritrea, Guinee, Irak, Iran, Nigeria, Siërra Leone, Soedan & Somalië) in de afgelopen twee jaar. De volgende resultaten van dit verzoek hebben wij op 14 juli 2014 ontvangen:

 
Afghanistan:
Geen LP's verstrekt in de relevante periode; gedwongen terugkeer is mogelijk met een EU-staat (een tijdelijk reisdocument waarmee een vreemdeling Nederland kan verlaten).
 
Armenië:
Gemiddelde doorlooptijd in:
2012: 231 dagen
2013: 294 dagen
2014: 538 dagen
 
China:
Gemiddelde doorlooptijd in:
2012: geen LP's verstrekt
2013: 1051 dagen
2014: 101 dagen
 
Democratische Republiek Congo:
Gemiddelde doorlooptijd in:
2012: 186 dagen
2013: 146 dagen
2014: 101 dagen
 
Eritrea: 
Geen LP's verstrekt in de relevante periode; gedwongen terugkeer vindt niet plaats.
 
Guinee: 
Gemiddelde doorlooptijd in:
2012: 390 dagen
2013: 226 dagen
2014: 134 dagen
 
Irak: 
Geen LP's verstrekt; gedwongen terugkeer zou mogelijk zijn met een EU-staat (wat opmerkelijk is omdat voor zover bekend Irak niet meewerkt met onvrijwillige terugkeer).
 
Iran:
Geen LP's verstrekt; gedwongen terugkeer mogelijk met een geldig reisdocument.
 
Nigeria:
Gemiddelde doorlooptijd in:
2012: 154 dagen
2013: 244 dagen
2014: 122 dagen
 
Siërra Leone: 
Geen LP's verstrekt in de relevante periode.
Hierbij is het opmerkelijk dat het de DT&V kennelijk niet gelukt is LP's te verkrijgen in zaken van vreemdelingen uit Siërra Leone. In het Transithuisproject heeft INLIA te maken gehad met verschillende dossiers waarin voor Siërra Leone meerdere malen wel met succes een LP is verkregen.
 
Soedan: 
Gemiddelde doorlooptijd in:
2012: 238 dagen
2013: 203 dagen
2014: geen LP's verstrekt
 
Somalië:
Geen LP's verstrekt; terugkeer mogelijk met een EU-staat (opmerkelijk is dat ten aanzien van Somalië niet gesproken wordt over gedwongen terugkeer).


Conclusie: beleid is irreëel en contraproductief
Zoals uit deze cijfers blijkt komt de gemiddelde tijd die het kost om een LP te verkrijgen in geen enkel geval ook maar in de buurt van de vastgestelde periode van 28 dagen. Dit toont des te meer aan in welke mate deze vertrektermijn van 28 dagen volstrekt buiten de realiteit ligt. Door de DT&V wordt na de eerste periode van 28 dagen soms opvang in een Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) aangeboden, maar ook een termijn van 12 weken (84 dagen) in het VBL is vaak aantoonbaar te kort, uitgaande van bovenstaande behandeltermijnen van de ambassades.
 
Ook worden asielzoekers die bijv. in hoger beroep gaan al voortijdig op straat gezet; zij krijgen dus in het geheel geen aanbod om naar het VBL te gaan, ook niet op het moment dat het hoger beroep wordt afgewezen en zij vanaf dat moment terug zouden moeten keren. Zij zijn dan inmiddels door de DT&V als 'zelfstandig vertrokken zonder toezicht' geregistreerd.

Het beleid is hiermee aantoonbaar contra-productief: eenmaal op straat gezet is een vreemdeling vooral bezig met overleven en niet meer in staat om te werken aan zijn terugkeer naar het land van herkomst. 

Op dit moment loopt een klachtprocedure van de Protestantse Kerk in Nederland tegen de Nederlandse Staat bij het Europees Comité voor Sociale Rechten; de PKN stelt zich op het standpunt dat het onthouden van basisvoorzieningen als onderdak, eten en kleding, nooit mag worden gebruikt als middel om iemand te dwingen een land te verlaten: het recht op leven en menselijke waardigheid is onvoorwaardelijk.

 
Meer informatie:
Het antwoord van de DT&V d.d. 14 juli 2014 op het door INLIA ingediende Wob-verzoek.

Lees ook:
29-04-14  Bijna 2.500 asielzoekers ‘mob’ in 8 maanden tijd
15-11-13  ‘Recht op leven en menselijke waardigheid is onvoorwaardelijk’
13-05-13  Landgebonden vertrekinformatie geactualiseerd
19-03-13  Nieuwe kansen: verhalen uit het Transithuis
03-06-11  Ontmaskerd: rijksoverheid weet van niet-meewerkende ambassades