15 november 2013

'Recht op leven en menselijke waardigheid is onvoorwaardelijk'

Het onthouden van basisvoorzieningen als onderdak, eten en kleding, mag nooit worden gebruikt als middel om iemand te dwingen een land te verlaten. Het recht op leven en menselijke waardigheid is onvoorwaardelijk. Dit betoogt de PKN in een reactie op het standpunt van de Nederlandse overheid in de klachtprocedure die bij het Europees Comité voor Sociale Rechten is aangespannen.

In de zaak die de Protestantse Kerk in Nederland (PKN)  in samenwerking met de Conference of European Churches (CEC) tegen de Nederlandse staat heeft opgestart bij het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) is onlangs een ‘voorlopige maatregel’ getroffen. In deze ‘decision on immediate measures’ (d.d. 25 okt 2013) wordt Nederland opgeroepen met onmiddellijke ingang ervoor te zorgen dat vreemdelingen niet meer zonder basisvoorzieningen zoals kleding, voedsel of onderdak op straat worden gezet.

De inhoudelijke behandeling van deze zaak gaat ook gewoon verder. De Nederlandse regering heeft op 27 september 2013 een inhoudelijk standpunt over de klacht van de PKN (‘observations on the merits’) aan het ECSR gestuurd. De PKN/CEC heeft op 13 november 2013 een reactie op het standpunt van de Nederlandse overheid ingebracht waarin o.a. het volgende wordt opgemerkt.

De Nederlandse overheid heeft zich op het standpunt gesteld dat de problematiek van basisvoorzieningen voor vreemdelingen besloten ligt in de nationale vreemdelingenwetgeving. Hier wordt tegen ingebracht dat de klacht niet gericht is tegen het restrictieve vreemdelingenbeleid van Nederland en verder dat de Nederlandse overheid niet ingaat op het belangrijkste onderwerp van de klacht: de aantasting van de menselijke waardigheid.

De PKN/CEC wil geen afbreuk doen aan het recht van ieder land om zijn eigen toelatingsbeleid vast te stellen. Er is dan ook nooit gesteld dat onrechtmatig verblijvende vreemdelingen dezelfde rechten als rechtmatig in Nederland verblijvende personen zouden moeten hebben. De klacht gaat over wat er nodig is om te overleven en in hoeverre een staat hierin een verantwoordelijkheid heeft. Minimale levensbehoeften zouden voor iedereen beschikbaar moeten zijn. Het zijn overigens ook niet alleen onrechtmatig verblijvende vreemdelingen die uitgesloten worden van basisbehoeften. Ook bepaalde categorieën vreemdelingen die nog in een procedure zijn en rechtmatig in Nederland verblijven, danwel hun procedure in Nederland mogen afwachten, zijn uitgesloten van voorzieningen.

De Nederlandse overheid wijst herhaaldelijk op de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling. Zij die meewerken aan hun vertrek krijgen opvang en ondersteuning. De vraag of een vreemdeling meewerkt aan zijn vertrek is misschien relevant voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning, het zou echter niet van invloed moeten zijn op het recht op leven en op een menswaardig bestaan, aldus de PKN/CEC. Deze rechten zouden onvoorwaardelijk moeten zijn; uitzonderingen zijn niet te rechtvaardigen als levens of de menselijke waardigheid op het spel staan. Het huidige beleid, waarin het onthouden van basisbehoeften gebruikt wordt als drukmiddel om Nederland maar te verlaten, is disproportioneel en nooit te rechtvaardigen als middel om een beleidsmatig doel te bereiken.

De overheid geeft verder aan dat er onder bepaalde omstandigheden toch nog onderdak wordt geboden, bijvoorbeeld wegens een acute medische noodsituatie of bij vrieskou. Door middel van een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB) is namens de PKN/CEC bij het COA gevraagd om inzage in de aantallen vreemdelingen waarop deze opvang van toepassing is geweest. Uit het antwoord hierop blijkt dat ten aanzien van opvang bij acute medische noodsituaties helemaal geen cijfers kunnen worden verstrekt, omdat hiervan geen registratie wordt bijgehouden. Ten aanzien van de ‘vorst-coulanceregeling’ wordt aangegeven dat in een periode van bijna twee jaar aan een totaal van - welgeteld - 23 vreemdelingen door het COA ‘uitstel van vertrek’ is verleend, m.a.w. opvang is geboden. De PKN/CEC vestigt daarbij de aandacht op het feit dat Nederland volgens cijfers van het eigen Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentaticentrum (WODC) van het Ministerie van V&J tussen 60.000 en 133.000 ongedocumenteerde migranten telt, die dus zijn uitgesloten van opvang.
In de bewuste periode waarover het COA rapporteert (tussen december 2011 en september 2013) zijn er ongeveer 50 vorstdagen geweest. Als deze gegevens in samenhang worden bezien, kan men zich afvragen of de stelling van de Nederlandse overheid wel voldoende door feitelijke gegevens wordt gedragen.

In de concluderende paragraaf vergelijkt PKN/CEC deze klacht met een eerdere uitspraak van het ECSR uit 2008 (op een klacht van Defence for Children International), waarin Nederland werd opgeroepen geen gezinnen met kinderen meer op straat te zetten. Als gevolg daarvan is er een beleidswijziging gekomen waardoor kinderen niet langer zonder voorzieningen op straat hoeven te overleven. Ongedocumenteerde vreemdelingen die zonder basisvoorzieningen op straat worden gezet en aan hun lot worden overgelaten zijn net als kinderen evenzeer kwetsbaar en hebben dus ook een minimale vorm van bescherming nodig.


Meer informatie:
De brief van de PKN/CEC aan het ECSR d.d. 13 nov 2013 (Engelstalig, pdf-bestand, 4 pag’s)
Bijlage bij de brief d.d. 13 nov: het antwoord van het COA d.d. 21 okt 2013 op het WOB-verzoek van advocatenkantoor Fischer
Het standpunt van de Nederlandse regering (‘observations on the merits of the complaint’) inzake de klacht van PKN/CEC, gedateerd 27 september 2013 (Engelstalig, pdf-bestand, 10 pag’s)

Lees ook:
04-11-13  ECSR: ongedocumenteerden recht op onderdak, kleding en voeding
17-07-13  Klacht PKN tegen de Staat door ECSR ontvankelijk verklaard
08-02-13  PKN klaagt Nederland aan bij de Raad van Europa
16-03-10  Schandelijk late reactie van Justitie op uitspraak Europees Comité
02-03-10  Raad van Europa: Nederland schendt Europees Sociaal Handvest