Geen bewaring van asielzoekers die in afwachting zijn van uitspraak rechtbank
In de zaak C e.a. vs de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin het Hof op 5 juli 2018 uitspraak heeft gedaan, gaat het om een drietal vreemdelingen die na afwijzing van hun asielaanvraag in beroep zijn gegaan tegen deze afwijzing maar desondanks in bewaring zijn gesteld met als doel de voorbereiding van hun terugkeer naar het land van herkomst. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State vraagt aan het Hof van Justitie of vreemdelingen die in afwachting van de beslissing op een voorlopige voorziening in de beroepsfase van de asielprocedure niet meer als illegaal (in de zin van de EU- Terugkeerrichtlijn) moeten worden beschouwd, als gevolg waarvan zij in vreemdelingenbewaring kunnen worden gesteld. Volgens deze terugkeerrichtlijn kunnen namelijk in principe alleen illegalen in vreemdelingenbewaring worden gesteld.
Het Hof oordeelt echter dat een vreemdeling legaal verblijf heeft op het grondgebied van een lidstaat als betrokkene in afwachting is van een rechterlijke beslissing op een voorlopige voorziening in de asielprocedure, en betrokkene dan dus niet in bewaring mag worden gesteld. Dit zelfs wanneer sprake is van een, in de ogen van de IND, kennelijk ongegronde asielaanvraag. Jarenlang is het echter de gangbare praktijk geweest om vreemdelingen al tijdens deze fase van hun asielprocedure in bewaring te stellen.
Meer informatie:
De uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juli 2018 met zaaknummer C-269/18 PPU
Lees ook:
03-08-18 RB Haarlem: COA dient opvang te geven tijdens procedure op medische gronden
05-07-18 Raad van State: indieners opvolgende asielaanvraag ten onrechte opvang onthouden
02-07-18 EU-Hof: beroepsfase asielprocedure heeft schorsende werking