Volgens de Rijksoverheid kan iedere uitgeprocedeerde vreemdeling altijd voor opvang terecht in de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) in Ter Apel. Uit enkele recente uitspraken van de Raad van State blijkt echter dat de DT&V ten onrechte de toegang weigert aan vreemdelingen met psychische klachten.
Als het gaat om Bed Bad Brood-opvang door gemeenten is het standpunt vanuit het Rijk dat vreemdelingen die meewerken aan hun terugkeer voor opvang altijd terecht kunnen in de Vrijheidsbeperkende locatie (VBL) te Ter Apel. Hieraan wordt dus wel de voorwaarde gesteld dat vreemdelingen aangeven mee te willen werken aan hun terugkeer. Dit is volgens het Rijk geen ontoelaatbare eis, nu op de uitgeprocedeerde vreemdeling de plicht rust om Nederland te verlaten. Er bestaat aldus, volgens het Rijk, geen noodzaak tot Bed Bad Brood-opvang, nu iedereen die dit wil in een vorm van Rijksopvang terecht kan.
Het Europees Comité inzake Sociale Rechten (ECSR) heeft echter expliciet aangegeven dat nationale overheden voor de toegang tot basale levensbenodigdheden niet de voorwaarde mogen stellen dat de vreemdeling meewerkt aan zijn vertrek. Onlangs stelde ook het VN-Comité inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (CESCR) dat de overheid deze voorwaarde niet mag stellen aan basale opvang. Daarbij hebben vele vreemdelingen van wie de Rijksopvang beëindigd is, nog een verblijfsrechtelijke procedure lopen, welke procedure echter geen recht op Rijksopvang geeft. Ook zijn er vreemdelingen die vanwege ernstige psychische problemen niet in staat zijn om een goede, zorgvuldige, rationele beslissing te nemen over al dan niet meewerken aan het vertrek en als gevolg hiervan op straat belanden.
Uit een aantal recente uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt nu dat de staatssecretaris onterecht de toegang tot de VBL weigert aan asielzoekers. In vier verschillende uitspraken, allen van 5 juli 2017, wordt dit geïllustreerd. In de (identieke) inleiding bij de uitspraken wordt het algemene beleid nogmaals uiteengezet. In principe hebben vreemdelingen toegang tot de VBL wanneer zij meewerken aan hun vertrek uit Nederland. Als deze medewerking niet blijkt kan de staatssecretaris de toegang weigeren. De enige uitzondering hierop is wanneer er sprake is van bijzondere omstandigheden zoals aanzienlijke psychische klachten. In deze gevallen kan betrokkene opvang krijgen zonder dat de meewerkvoorwaarde gesteld wordt. “Het geschil spitst zich toe op de vraag of de staatssecretaris op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de meewerkvoorwaarde”, zo besluit de algemene inleiding.
In twee van de vier zaken bleek echter dat vreemdelingen met psychische klachten, en ondersteunende documentatie hiervoor, zonder nader onderzoek werden weggestuurd door de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V). De Raad van State (hieronder: ‘De Afdeling’) oordeelt als volgt over de handelswijze van de DT&V (hieronder: ‘de regievoerder’) in deze gevallen:
“De Afdeling stelt voorts vast dat de regievoerder de deskundigheid mist om te beoordelen of een vreemdeling - in elk geval voorlopig - medisch in staat moet worden geacht de gevolgen van zijn handelen en nalaten te overzien. De vreemdeling heeft medische stukken overgelegd […] In het licht hiervan heeft de staatssecretaris in strijd met artikel 3:2 van de Awb gehandeld door de vreemdeling de feitelijke toegang tot de VBL te weigeren, zonder medisch onderzoek te laten verrichten of deze - in elk geval voorlopig - medisch in staat moet worden geacht de gevolgen van zijn handelen en nalaten te overzien. Anders dan de staatssecretaris stelt, is voor het activeren van zijn vergewisplicht niet vereist dat een vreemdeling een verklaring van een medische deskundige/behandelaar overlegt waaruit blijkt dat hij wilsonbekwaam is. Vereist is slechts dat een vreemdeling zijn beroep op bijzondere omstandigheden als bedoeld onder 1 staaft en daartoe een begin van bewijs inbrengt. Dit kan door, zoals in dit geval, het overleggen van dagrapporten van de GGD of andere medische stukken, waaruit blijkt dat betrokkene geestelijk in de war is of psychische klachten heeft die behandeling behoeven. Met betrekking tot de stelling van de staatssecretaris dat een onderzoek door het NIFP [Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie] een voor de vreemdeling belastend onderzoek is, merkt de Afdeling op dat de regievoerder een arts kan benaderen met de vraag of een nader onderzoek door genoemd instituut is aangewezen. Naar ter zitting is gebleken, is op de VBL een arts aanwezig.” (r.o. 7 in zaaknr 201701724)
In één zaak tikte de Raad van State de DT&V op de vingers over het blijven tegenwerpen van een weigering om mee te werken in het verleden. Een vreemdeling waarvan de identiteit en nationaliteit niet vast stond, en die om die reden een tijd geleden de VBL al had moeten verlaten, meldde zich opnieuw in Ter Apel voor opvang. Zonder hem nader te horen werd betrokkene echter weggestuurd door de DT&V. De Raad van State oordeelt hierover:
“In aanmerking genomen dat een feitelijke weigering aan de orde is, acht de Afdeling het voor het vaststellen van die bereidheid uit een oogpunt van zorgvuldige voorbereiding vereist dat bij een verzoek om toelating tot de VBL te allen tijde een gesprek door de regievoerder plaatsvindt. De staatssecretaris dient er niet alleen zorg voor te dragen dat de regievoerder een verslag maakt van het vertrekgesprek en dat de feitelijke weigering schriftelijk wordt vastgelegd, maar ook dat beide stukken aan het dossier worden toegevoegd. Nu op 8 maart 2016 een zodanig gesprek niet heeft plaatsgevonden en de staatssecretaris heeft nagelaten dit gebrek in de bezwaarfase te helen, heeft hij ten opzichte van de vreemdeling onzorgvuldig gehandeld. Daarnaast acht de Afdeling het niet zonder meer gerechtvaardigd dat de staatssecretaris de vreemdeling blijvend diens verleden tegenwerpt en zonder nader onderzoek de conclusie trekt dat deze volhardt in zijn eerder al ongeloofwaardig geachte verklaringen over zijn identiteit en nationaliteit en dus niet aan de meewerkvoorwaarde voldoet, reeds omdat hij bij het verzoek tot toelating tot de VBL geen nieuwe gegevens dan wel documenten heeft overgelegd. Daartoe neemt de Afdeling in aanmerking dat ook zonder het inbrengen van nieuwe gegevens of documenten niet kan worden uitgesloten dat betrokkene bereid is aan zijn vertrek uit Nederland mee te werken. Gegeven de op de vreemdeling rustende vertrekplicht acht de Afdeling de eis van de staatssecretaris dat de vreemdeling zijn bereidheid uit Nederland te vertrekken objectiveert gerechtvaardigd in die zin dat hij met de enkele daartoe strekkende verklaring van de vreemdeling geen genoegen neemt, maar dat betekent niet dat de staatssecretaris de meewerkvoorwaarde zo mag toepassen dat hij zonder te voldoen aan de eisen van een zorgvuldig onderzoek de vreemdeling de toegang tot de VBL kan weigeren, omdat deze zich niet serieus zou inspannen om uit Nederland te vertrekken.” (r.o. 7.1 van zaaknr 201605550)
Uit deze uitspraken blijkt aldus dat de DT&V ten onrechte weigert asielzoekers opvang te verstrekken in de VBL.
Meer informatie:
De vier uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 5 juli 2017 die in dit bericht worden besproken zijn:
Zaaknummer
201701724 (hoger beroep tegen uitspraak van Rechtbank Rotterdam d.d. 21/2/17)
Zaaknummer
201605550 (Arnhem 19/7/16)
Zaaknummer
201701248 (Amsterdam 11/1/17)
Zaaknummer
201609349 (Utrecht 14/11/16)
Lees ook:28-06-17 Nederland schendt VN-verdrag Economische, Sociale en Culturele Rechten
09-06-17 'Bed-Bad-Brood' is bittere noodzaak
10-11-14 Nederland schendt basisrecht op voeding, kleding en onderdak