30 juli 2024

Verwesterde vrouwen kunnen voor vluchtelingstatus in aanmerking komen

Verwesterde vrouwen kunnen voor vluchtelingstatus in aanmerking komen
Het Hof van Justitie van de EU heeft op 11 juni 2024 een belangrijke uitspraak gedaan over de vraag of ‘verwesterde’ vrouwen een specifieke sociale groep kunnen vormen en daarom een vluchtelingenstatus kunnen krijgen en over het belang van het kind, dat individueel moet worden vastgesteld voordat over een asielaanvraag wordt beslist.


Met dit arrest gaf het Hof antwoord op de prejudiciële vragen van de Rechtbank Den Bosch van 22 oktober 2021 (!) over ‘verwestering’ en het belang van het kind. Aanleiding voor deze vragen was de asielzaak van twee zussen uit Irak, die stellen dat zij door hun verblijf van (inmiddels) ruim 8 jaar in Nederland de normen, waarden en gedragingen van hun leeftijdgenoten hebben overgenomen en dat zij verwesterd zijn. Zij vinden dat zij als jonge vrouwen zelf keuzes kunnen maken over hun bestaan en hun toekomst, met name wat betreft de omgang met het mannelijke geslacht, het al dan niet trouwen, studie, werk, en het vormen en uiten van hun politieke en religieuze opvattingen. Zij vrezen in geval van terugkeer te worden vervolgd op grond van hun identiteit zoals zij die hebben gevormd in Nederland, waar zij normen, waarden en gedragingen hebben aangenomen die verschillen van die welke gangbaar zijn in Irak, en die voor hun identiteit en hun morele integriteit dermate fundamenteel zijn geworden dat zij deze niet kunnen opgeven.

Fundamentele gelijkheid van vrouwen en mannen
De IND wees de asielaanvraag van de zussen af, waarop de advocaat beroep aantekende bij de rechtbank. De rechtbank stelde vervolgens een aantal prejudiciële vragen over de uitleg van de Definitierichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en het Handvest van de Grondrechten van de EU. In antwoord op deze prejudiciële vragen geeft het Hof nu o.a. aan dat zogenoemde ‘verwesterde’ vrouwen en meisjes, die als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat zij zich ‘daadwerkelijk zijn gaan vereenzelvigen met de fundamentele waarde van gelijkheid tussen vrouwen en mannen’ een ‘specifieke sociale groep’ kunnen vormen, en daarom voor een vluchtelingenstatus in aanmerking komen (o.g.v. art 1A van het Vluchtelingenverdrag). Daarbij is bovendien niet vereist dat dit is ingegeven door een politieke of religieuze overtuiging (zie overwegingen 51 en 52 van het arrest).
Het Hof volgt daarmee de conclusie die de Advocaat-Generaal van het Hof op 13 juli 2023 al had bekendgemaakt. In deze zaak werd ook een notitie ingebracht van de Commissie Strategisch Procederen van Vluchtelingenwerk Nederland, waarin dit al uitvoerig betoogd werd.

Herziening
Hiermee oordeelt het Hof van Justitie van de EU op dit punt wezenlijk anders dan de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Nederlandse Raad van State. Deze oordeelde tot nu toe dat vrouwen geen specifieke sociale groep zijn, en vond dat er een fundamentele politieke of religieuze overtuiging ten grondslag moest liggen aan de verwesterde levenswijze en/of opvattingen. De Raad van State zal nu terug moeten komen op haar stringentere jurisprudentie en het toetsingskader van de IND zal grondig moeten worden herzien. *)

Belang van het kind
Het Hof heeft ook uitgesproken dat, bij een asielaanvraag van een minderjarige, de IND eerst individueel moet vaststellen wat het belang van het kind is, voordat op de asielaanvraag kan worden beslist. Het Hof geeft daarmee aan hoe artikel 24 lid 2 van het EU Handvest (over het belang van het kind, gebaseerd op het VN Kinderrechtenverdrag) moet worden uitgelegd. Dit geldt niet alleen voor asielzaken, maar voor alle procedures waarbij kinderen betrokken zijn. Volgens jurist Martin Vegter van Defence for Children is deze uitspraak “een gerechtelijke doorbraak” en een “grote erkenning van het belang van kinderrechten”.

In de zaak van het Oezbeekse gezin uit Emmen, dat 15 juli jl. zou worden uitgezet maar op het laatste moment door een uitspraak van de voorzieningenrechter toch de behandeling van hun bezwaar in Nederland mag afwachten, speelt dit arrest van het EU Hof ook een rol. Op het moment dat de minister dit gezin wilde uitzetten was er nog geen beleid geformuleerd naar aanleiding van dit recente arrest van het Hof, maar voor de zoon en de twee oudste, minderjarige dochters van het Oezbeekse gezin geldt wel dat zij ‘zich vereenzelvigen met de fundamentele waarde van gelijkheid tussen mannen en vrouwen’ en het is nog niet voldoende duidelijk wat hen als gevolg daarvan in Oezbekistan te wachten zou staan, met andere woorden of er een reëel risico bestaat op schending van art 3 van het EVRM.


Meer informatie:
De tekst van het arrest van het Hof van Justitie van de EU d.d. 11 juni 2024 met zaaknr C-646/21 [ECLI:EU:C:2024:487],  arrest K en L (Nederlandstalig, link naar de website curia.europa.eu)
Het bericht op de website van Defence for Children d.d. 12 juni 2024:
Baanbrekende uitspraak Hof van Justitie: overwinning voor kinderrechten

*) Aanvulling: 
Minister Faber van Asiel en Migratie heeft op 16 oktober 2024  een brief aan de Tweede Kamer gestuurd waarin ze aankondigt dat als gevolg van deze uitspraak van het Hof de IND Werkinstructie 2019/1 ('het beoordelen van asielaanvragen van verwesterde vrouwen') is komen te vervallen en een nieuw kader in de Vreemdelingencirculaire zal worden opgenomen. 

Lees ook:
16-07-24  Acties tegen uitzetting van gewortelde kinderen naar Oezbekistan