EHRM: uitzetting naar Bahrein was onrechtmatig
De man vreesde vervolging in Bahrein vanwege zijn geloofsovertuiging en zijn politieke activiteiten. Kort voor zijn uitzetting deed hij daarom een tweede asielaanvraag. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) behandelde die aanvraag in het kader van een 'last-minute'-procedure, ook wel ‘vliegtuigtrap-procedure’ genoemd. De aanvraag werd snel afgewezen omdat er geen nieuwe feiten en/of omstandigheden waren aangedragen. Volgens de IND werd de nieuwe asielaanvraag enkel ingediend om de uitzetting te frustreren.
De eerste asielprocedure was helaas geëindigd omdat de toenmalige advocaat de beroepsgronden te laat bij de rechtbank had ingediend. De rechter heeft de eerste afwijzing van de asielaanvraag door de IND dus nooit inhoudelijk beoordeeld. De gronden van het beroep en alle in dat kader overlegde informatie waren echter wel beschikbaar in zijn dossier en hadden volgens het EHRM meegenomen moeten worden in de beoordeling van de opvolgende asielaanvraag. Ook heeft betrokkene in vertrekgesprekken met de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) herhaaldelijk aangegeven te vrezen voor onmiddellijke arrestatie na terugkeer, vanwege de verdenkingen die tegen hem bestonden in Bahrein. Daarbij had betrokkene op het laatste moment nog kopieën van documenten overlegd van het Openbaar Ministerie uit Bahrein, waarop stond dat hij gezocht werd door de politie. Deze documenten had hij gekregen van zijn broer, die al eerder in Duitsland was erkend als politiek vluchteling.
De IND weigerde deze documenten echter mee te nemen in de beoordeling van de opvolgende aanvraag omdat het geen originele documenten waren en er geen vertaling was overlegd. Ook werd er geen uitstel van vertrek verleend om hem in staat te stellen alsnog de originele documenten te overleggen. Aldus werd de aanvraag afgewezen. De toenmalige advocaat stelde helaas geen beroep meer in tegen de afwijzing. Vervolgens werd betrokkene op het vliegtuig gezet naar Bahrein, met alle gevolgen van dien.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens komt nu tot de conclusie dat de IND een te beperkt beoordelingskader heeft gehanteerd en geen zorgvuldig en compleet onderzoek heeft gedaan naar het risico van onmenselijke behandeling bij uitzetting naar Bahrein. Hiermee is de procedurele verplichting onder artikel 3 EVRM, om een goede risicobeoordeling te maken voordat een asielzoeker wordt uitgezet, geschonden (zie paragraaf 79 en 80 van de uitspraak).
Het is duidelijk dat in deze zaak grote fouten zijn gemaakt, als gevolg waarvan een asielzoeker nu levenslang in de gevangenis is beland. Volgens VluchtelingenWerk, die de klachtprocedure bij het Europees Hof heeft ondersteund, wordt hij onder zeer slechte omstandigheden gevangengehouden en is zijn gezondheidssituatie precair. Het demissionaire kabinet wordt daarom nu opgeroepen om zich per direct in te spannen voor de vrijlating en het waarborgen van de veiligheid van betrokkene en er voor te zorgen dat dergelijke situaties zich in de toekomst niet opnieuw voor zullen doen.
Meer informatie:
De tekst van de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg d.d. 24 oktober 2023 in de zaak van A.M.A. tegen Nederland, zaaknummer 23048/19 (Engelstalig, 35 pagina's, download pdf-bestand)
Lees ook:
05-08-21 Europees Hof voor de Rechten van de Mens blokkeert uitzetting naar Afghanistan
27-11-20 Europees Hof: uitzetting Gambiaanse LHBT-er in strijd met art. 3 EVRM