EU Hof van Justitie: geen terugkeerbesluit bij art. 3 EVRM
Het Hof gaf hiermee antwoord op zogenaamde prejudiciële vragen die door het Oostenrijkse Verwaltungsgerichthof (de hoogste bestuursrechter, vergelijkbaar met onze Raad van State) op 5 november 2021 waren gesteld.
Zwaar inreisverbod
Omdat een zwaar inreisverbod alleen kan worden opgelegd als er ook een terugkeerbesluit is opgelegd, kan er in dit geval dus ook geen zwaar inreisverbod meer opgelegd worden.
Het niet kunnen opleggen van een terugkeerbesluit en zwaar inreisverbod, betekent echter niet dat aan betrokkene ook een verblijfsvergunning verstrekt moet worden. Het Hof bepaalde namelijk ook dat een vluchtelingenstatus wel ingetrokken kan worden, bijvoorbeeld bij ernstige strafbare feiten, ondanks het feit dat art. 3 EVRM van toepassing is. De intrekking dient echter wel evenredig te zijn aan de bedreiging die betrokkene oplevert voor de samenleving waar hij verblijft.
Geen verblijfsvergunning voor 1F-ers
Voor o.a. asielzoekers aan wie artikel 1F is tegengeworpen en op wie tevens artikel 3 EVRM van toepassing is, betekent dit dat aan hen niet langer een terugkeerbesluit en zwaar inreisverbod opgelegd kan worden. Het betekent echter ook niet dat aan hen een verblijfsvergunning verstrekt moet worden. Wel heeft de Raad van State in 2004 al uitgemaakt dat de situatie waarin aan een asielzoeker zowel artikel 1F wordt tegengeworpen als artikel 3 EVRM van toepassing is, en die dus tussen de wal en het schip vallen (ze krijgen immers geen vergunning, maar tegelijkertijd is duidelijk dat ze niet terug kunnen), niet blijvend kan zijn.
Tienjaren-beleid
Vanwege deze jurisprudentie is er in 2009 een tienjaren-beleid gekomen voor 1F-ers waarop tevens art. 3 EVRM van toepassing is. Dit betekent dat, als zowel art. 1F als art. 3 EVRM minstens tien jaar van toepassing zijn op een asielzoeker, betrokkene alsnog voor een asielvergunning in aanmerking komt. Dit tienjaren-beleid wordt door de Immigratie- en Naturalisatiedienst echter zeer restrictief toegepast, waardoor slechts een paar asielzoekers op deze grond een vergunning hebben gekregen. (Hierover schreven we reeds eerder artikelen in het Expertisedossier 1F Vluchtelingenverdrag.)
Verblijf niet langer strafbaar
Als een asielzoeker met een zwaar inreisverbod toch in Nederland verblijft, is dat strafbaar op grond van artikel 197 Wetboek van Strafrecht. De uitspraak van het HvJ-EU heeft nu tot gevolg dat o.a. aan asielzoekers aan wie art. 1F is tegengeworpen en op wie tevens artikel 3 EVRM van toepassing is, geen zwaar inreisverbod kan worden opgelegd en dus hun verblijf in Nederland ook niet langer strafbaar is.
Meer informatie:
De gehele uitspraak van het Hof van Justitie van de EU d.d. 6 juli 2023 met zaaknummer C-663/21 (ECLI:EU:C:2023:540) - pdf-bestand, Nederlandstalig, 7 pag's
Het verbod op ‘refoulement’ (uitzetting of terugleiding) is vastgelegd in art. 33 van het Vluchtelingenverdrag van Genève: een vluchteling mag niet worden uitgezet naar een grondgebied waar zijn leven of vrijheid bedreigd wordt.
Het Hof verwijst ook naar art. 19 lid 2 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarin wordt bepaald dat “niemand mag worden verwijderd of uitgezet naar, dan wel worden uitgeleverd aan een staat waar een ernstig risico bestaat dat hij aan de doodstraf, aan folteringen of aan andere onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen wordt onderworpen.” Deze bepaling is identiek aan art. 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Lees ook:
12-07-23 Een kwart eeuw tussen wal en schip
30-06-23 Raad van State stelt vragen over vertrekplicht in 1F-zaak
19-06-12 Beleid langdurig verblijvende 1F-ers is een dode letter
Dossier 1F Vluchtelingenverdrag in het Expertisecentrum