Europees Hof: rechtmatigheid van vreemdelingenbewaring altijd toetsen
Het Hof antwoordde op 8 november 2022 op prejudiciële vragen die waren gesteld door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 23 december 2020 en door de Rechtbank Den Bosch op 26 januari 2021. Het Hof heeft daarbij uitleg gegeven over de interpretatie van een aantal artikelen van de EU Terugkeerrichtlijn, de EU Opvangrichtlijn en het Handvest van de Grondrechten van de EU.
Het Hof geeft in zijn rechtsoverwegingen (m.n. r.o. 85 tot en met 88) aan dat het van groot belang is dat een verregaande maatregel als bewaring zelf volledig wordt getoetst door een rechter. Het Hof benadrukt daarbij dat het gaat om bewaring ter fine van uitzetting en niet omdat er een strafbaar feit is gepleegd. Het is daarbij in het belang van de rechtsbescherming dat de rechter alle feiten en omstandigheden mee weegt, ook als de advocaat van betrokkene nalaat bepaalde feiten en/of omstandigheden aan te voeren.
In elke lidstaat van de EU moet een regeling bestaan die de rechter “in staat stelt om, indien nodig na ambtshalve toetsing, de betrokkene in vrijheid te stellen zodra blijkt dat zijn bewaring niet of niet langer rechtmatig is.” (r.o. 86)
De rechter moet daarom “kunnen beslissen over elk relevant feitelijk en juridisch element om de rechtmatigheid te beoordelen. Daartoe moet zij rekening kunnen houden met de feitelijke omstandigheden en de bewijzen die zijn aangevoerd door de administratieve autoriteit die de aanvankelijke bewaring heeft gelast. Zij moet ook rekening kunnen houden met de feiten, bewijzen en opmerkingen die haar eventueel ter kennis zijn gebracht door de betrokkene. Zij moet ook elke andere voor haar beslissing relevante omstandigheid kunnen onderzoeken indien zij dat nodig acht. De bevoegdheden waarover zij bij een toetsing beschikt, kunnen in geen geval beperkt zijn tot louter de omstandigheden die door de administratieve autoriteit zijn aangevoerd.” (r.o. 87; onderstreping web-red.)
Het Hof wijst bovendien op de bepalingen in het Unierecht dat moet worden “voorzien in een ‘spoedige’ rechterlijke toetsing van de rechtmatigheid van de bewaring” (r.o. 83). Bovendien “moet die toetsing ‘met redelijke tussenpozen’ plaatsvinden en betrekking hebben op de vraag of nog steeds is voldaan aan de voorwaarden voor rechtmatigheid van de bewaring.” (r.o. 84). Dit betekent dat de rechter ambtshalve moet (blijven) toetsen of de voortdurende bewaring nog rechtmatig is, en niet alleen als de advocaat van betrokkene daarom verzoekt.
Het Hof is het ook niet eens met het standpunt van de Raad van State dat de rechter zich alleen mag baseren op wat door betrokkenen in het geding is aangevoerd; de onrechtmatigheid van de bewaring kan ook blijken uit andere feiten of omstandigheden.
Tot nu toe was de rol van de rechter bij vreemdelingenbewaring in Nederland een minder actieve. De rechter beperkte zich tot het beoordelen van de feiten en omstandigheden zoals deze door partijen werden aangedragen. Als gevolg van deze minder actieve houding van de rechter, zijn, naar nu blijkt, mogelijk jarenlang ten onrechte vreemdelingen in bewaring gehouden.
Meer informatie:
De volledige tekst van de uitspraak van het Hof van Justitie van de EU d.d. 8 november 2022 met zaaknummers C-704/20 en C-39/21 (download Nederlandstalig pdf-bestand, 21 pag’s)
Lees ook:
16-05-22 Rechtbank: vreemdelingenbewaring in strijd met EU Terugkeerrichtlijn
Dossier Vreemdelingenbewaring in het Expertise centrum