Raad van State: altijd belangenafweging bij verzoek om gezinshereniging
In de zaak waarin de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State deze uitspraak deed ging het om een Syrische vrouw die herenigd wil worden met haar meerderjarige zoon die in Nederland woont. Volgens artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens heeft een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven.
Uit jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat er tussen meerderjarige familieleden pas sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 EVRM als er tussen betrokkenen ‘meer dan normale emotionele banden’ bestaan. Dat is bijvoorbeeld het geval bij (al dan niet getrouwde) partners.
Een moeder–zoon relatie is volgens de IND op zichzelf onvoldoende om hiervan uit te gaan. Indien aangetoond wordt dat moeder en zoon financieel en/of emotioneel afhankelijk van elkaar zijn, dan is er wel sprake van ‘meer dan normale emotionele banden’, op basis waarvan men in aanmerking komt voor gezinshereniging. Als de IND heeft vastgesteld dat die ‘meer dan normale emotionele banden’ tussen meerderjarige familieleden ontbreken kan een verblijfsvergunning op grond van gezinshereniging zonder verder onderzoek worden geweigerd.
Tot nu toe onderschreef de Raad van State het beleid van de IND op dit punt. In zijn uitspraak van 13 juli 2022 geeft de Raad van State echter aan dat, ook als de IND vindt dat er geen sprake is van ‘meer dan normale emotionele banden’, er toch een belangenafweging plaats zal moeten vinden in het kader van art. 8 EVRM. De IND zal daarbij ook overige feiten en omstandigheden bij de beoordeling moeten betrekken. Volgens de Raad van State had de IND betrokkenen in dit geval voor een hoorzitting kunnen uitnodigen om meer duidelijkheid te krijgen over bijvoorbeeld financiële en emotionele afhankelijkheid.
De rechtbank moet vervolgens het onderzoek van de IND naar de relevante feiten en omstandigheden en de "gegeven motivering van de belangenafweging indringend toetsen, zodat effectieve rechtsbescherming is verzekerd" (r.o. 9.4).
Deze uitspraak, waarin de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State terugkomt op zijn eerdere, striktere jurisprudentie, kan opnieuw gelden als een koerswijziging, sinds hij zijn kwalijke rol in de toeslagenaffaire erkende en aangaf de rechtsbescherming van individuele personen tegen beslissingen van de overheid, beter te zullen waarborgen.
Meer informatie:
Het bericht d.d. 13 juli 2022 op de website van de Raad van State, met een link naar de volledige tekst van de uitspraak met zaaknummer 202104387/1.
Lees ook:
19-07-22 Raad van State: IND moet beter kijken naar dwang in 1F-zaken
11-05-22 Raad van State: asielzoekers niet zonder onderzoek terugsturen naar Kroatië
22-11-21 Raad van State trekt lessen voor de toekomst