Wetsvoorstel vaststellingsprocedure staatloosheid door Tweede Kamer aangenomen
Lange geschiedenis
Door het ondertekenen van twee VN-verdragen (uit 1954 en 1961!) tegen staatloosheid had Nederland zich al decennia geleden verplicht tot het maken van een wettelijke regeling voor de vaststelling van staatloosheid, maar ondanks aanhoudende kritiek van o.a. de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de VN (UNHCR) was dat in al die jaren nog nooit gerealiseerd. In 2011, vijftig jaar na het Verdrag tot Beperking der Staatloosheid uit 1961, publiceerde de UNHCR een rapport ‘Staatloosheid in Nederland’ met aanbevelingen. Na kritische rapporten van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken ('Geen land te bekennen', 2013) en het College voor de Rechten van de Mens en een uitspraak van de Raad van State (2014) diende toenmalig staatssecretaris Dijkhoff van Justitie in september 2016 eindelijk een wetsvoorstel in bij de Tweede Kamer.
Rechtbank stelt staatloosheid vast
Het nu aangenomen wetsvoorstel voorziet in een procedure waarbij iemand die door geen enkel land als onderdaan wordt erkend “die daarbij onmiddellijk belang heeft en in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft” bij de Rechtbank Den Haag een verzoek kan indienen. De rechtbank “stelt vervolgens de staatloosheid van de verzoeker vast indien hem niet is gebleken dat de verzoeker door enige staat, krachtens diens wetgeving, als onderdaan wordt beschouwd” (art. 2).
Voor de ruim 40.000 mensen in Nederland die in de Basis Registratie Personen staan geregistreerd met ‘nationaliteit onbekend’ is het goed nieuws dat deze procedure nu in het leven wordt geroepen, omdat iemand die officieel als ‘staatloos’ staat geregistreerd (dat zijn op dit moment ruim 12.000 personen in Nederland) meer rechten op overheidsvoorzieningen heeft; ook kan na drie jaar legaal verblijf als staatloze het Nederlanderschap worden aangevraagd.
Geen verblijfsrecht
Aan de vaststelling dat iemand staatloos is wordt echter niet automatisch het recht op verblijf in Nederland gekoppeld, iets wat veel betrokken partijen (de UNHCR, het VN-Mensenrechtencomité, de Afdeling Advisering van de Raad van State, de Adviescommissie Vreemdelingenzaken, het College voor de Rechten van de Mens enz.) wel hadden geadviseerd. Daarmee lost deze procedure dus een belangrijk probleem voor staatlozen nog niet op: zij blijven staatloos in de illegaliteit, terwijl het VN-verdrag uit 1961 nu juist beoogt een einde te maken aan staatloosheid.
Een amendement van de kamerleden Kröger (GL) en Piri (PvdA) om de vastgesteld staatloze een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te geven werd verworpen.
‘De jure’ en ‘de facto’
Ook een amendement van het kamerlid Koekkoek (Volt) om aan artikel 2 na “krachtens diens wetgeving” (‘de jure’) toe te voegen dat ook “door feitelijke omstandigheden” (‘de facto’) iemands staatloosheid kan worden vastgesteld haalde geen meerderheid.
Daarmee voldoet de procedure nog steeds niet aan de richtlijnen inzake staatloosheid van de VN Vluchtelingenorganisatie UNHCR, die de beide groepen staatlozen aan elkaar gelijk stelt.
Geen hoger beroep
Een derde amendement bij het wetsvoorstel, ingediend door het kamerlid Kröger (GL), beoogde om na een negatief oordeel van de Rechtbank Den Haag het mogelijk te maken in hoger beroep te gaan, dus net zoals in alle ‘normale’ juridische procedures. De Raad voor de Rechtspraak had ook al geadviseerd om hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag mogelijk te maken. Maar ook dit derde amendement kreeg geen meerderheid.
Buiten schuld
In de meeste gevallen verblijven staatlozen illegaal in ons land; zij kunnen middels een reguliere of asielprocedure alsnog proberen recht op verblijf te krijgen; wie kan aantonen dat er geen enkel ander land is dat de staatloze wil opnemen kan in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van het ‘buiten schuld’ criterium. Een bij het debat ingediende motie van de kamerleden Kröger en Piri om “bij vastgestelde staatloosheid een beroep op buiten schuld te honoreren” werd echter verworpen.
Externe evaluatie
De enige motie bij de behandeling van het wetsvoorstel die wél werd aangenomen betrof de motie van het kamerlid Ceder (CU), die het kabinet vraagt om binnen 5 jaar een externe evaluatie over de doeltreffendheid en effecten van deze nieuwe wetgeving te laten verrichten. Wellicht dat die evaluatie dan aanleiding is om alsnog de nodige verbeteringen in de wet aan te brengen.
Nederlanderschap voor staatloze kinderen
Gelijktijdig met het wetsvoorstel vaststellingsprocedure staatloosheid (nr 35687) werden ook wijzigingen van de Rijkswet op het Nederlanderschap en de Paspoortwet (nr 35688/R2151) behandeld. Daarbij gaat het om de mogelijkheid voor in Nederland geboren staatloze kinderen zonder verblijfsvergunning om na een aantal jaren “stabiel hoofdverblijf” een Nederlands paspoort te verkrijgen. In het voorstel werd een termijn van tien jaar genoemd, maar de Kamer nam een amendement van de kamerleden Podt (D66) en Ceder (CU) aan, waarin die termijn op vijf jaar werd gesteld.
Een amendement van dezelfde kamerleden om het woordje “stabiel” te schrappen haalde het echter niet. Met die aanduiding bedoelde de regering dat ouders gedurende al die tijd moeten hebben meegewerkt met rijksdiensten (in het kader van meldplicht, vertrekgesprekken t.b.v. uitzetting enz.). Ook de Raad van State had geadviseerd de term “stabiel” te schrappen.
De voorwaarde dat ouders mee moeten werken is ook in strijd met de in internationale verdragen vastgelegde rechten van het kind, aldus het VN-Mensenrechtencomité.
En verder…
Beide wetsvoorstellen zullen nu voor behandeling naar de Eerste Kamer worden gezonden. De UNHCR startte in 2014 een Global Action Plan to End Statelessness by 2024. Hopelijk lukt het Nederland om de wetgeving dan ingevoerd te hebben.
Meer informatie:
De tekst van het wetsvoorstel nr 35687 'Wet Vaststellingsprocedure Staatloosheid' en bijbehorende stukken zoals amendementen, moties en adviezen staan op deze pagina van de Tweede Kamer.
En de documenten die horen bij het wetsvoorstel nr 35688 (R2151) 'Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap en de Paspoortwet alsmede intrekking van voorbehouden bij het Verdrag betreffende de status van staatlozen in verband met de vaststelling van staatloosheid' staan hier.
Definities en aantallen inzake de begrippen 'staatloosheid' en 'nationaliteit onbekend' zijn te vinden op deze pagina van de Rijksoverheid.
Het European Network on Statelessness schreef naar aanleiding van de behandeling van de beide wetsvoorstellen in het Nederlandse parlement:
"While a positive step in the right direction, the new bills do not go far enough in resolving the issues experienced by stateless people in the Netherlands and much work remains to be done. Importantly, the proposed procedure to determine statelessness does not lead to residence, or other rights. Other aspects of the procedure also fall short of international norms and good practice too. The requirement that stateless children have ‘stable and habitual’ residence to opt for Dutch nationality is also not in line with international standards."
Lees ook:
05-04-22 Onjuiste informatie over terugkeer staatlozen
22-04-21 ‘Maak nieuwe wetgeving voor staatlozen een prioriteit’
Dossier Staatloosheid in het Expertise centrum