22 september 2021

Een getraumatiseerd weeskind wegsturen

Een getraumatiseerd weeskind wegsturen
Als 10-jarig jongetje vond hij de lichamen van zijn vermoorde ouders. Een kwart eeuw geleden; hij is nu 35. Een leeftijd waarop veel mensen volop bezig zijn met gezin en loopbaan. Maar Simon heeft geen gezin en geen werk. In de 19 jaar dat hij nu in Nederland is, is hij niet naar school geweest, heeft hij nog nooit een baan gehad: het lot van een dakloze asielzoeker zonder verblijfsvergunning. Nederland wilde hem wegsturen naar Tanzania.


Hij kwam uit school. Nietsvermoedend, het hoofd vol met alles wat hij die dag heeft geleerd. Thuis treft hij een afgrijselijk tafereel aan. Zijn ouders zijn vermoord. Afgeslacht in het geweld dat honderdduizenden mensen het leven kost in de burgeroorlog in Burundi in de jaren ’90. Tien jaar is Simon dan. Hij vlucht. Weg van dit verschrikkelijke beeld. Weg van de moordenaars ook, want wie weet waar die zich nu ophouden?

Er zijn veel meer mensen op de vlucht voor het geweld. Hij sluit zich bij een groepje aan en komt in Tanzania terecht. Eerst in een kleinere plaats, waar een man hem onderdak geeft. In ruil daarvoor werkt de kleine Simon zo hard als hij kan. Maar uiteindelijk moet hij toch weg. Hij trekt verder, naar hoofdstad Dar es Salaam. Daar leeft hij op straat, met andere weeskinderen.

“Er is niemand die je troost”
Hij poetst schoenen, wast auto’s, sjouwt spullen in de haven; alle klusjes die hij maar kan vinden. Je moet iets, om te eten. Het is een hard bestaan. “Er is niemand die je troost”, zegt Simon, “Nou ja, wij kinderen troostten elkaar. Maar dat is toch anders.” Hij vertelt er aarzelend over, buiten bij het voormalige Formule 1 Hotel, sinds jaar en dag de opvang van INLIA.

De zon schijnt, Simon draagt een onberispelijk wit shirt en al even schone witte sneakers onder een kaki broek op deze mooie nazomerdag. Burundi en de afschuwelijke gebeurtenissen lijken ver weg. Maar niet in Simons hoofd. De trauma’s zijn behandeld, maar niet weg. “Het leven is moeilijk”, zegt hij, met een verontschuldigend lachje.

Hij is eigenlijk per toeval in Nederland terecht gekomen. In de haven van Dar es Salaam slapen de straatkinderen soms in de afgedankte boten die daar liggen. Simon ook, hij werkt op de kades met oudere jongens. Die fantaseren over een ander leven, over vertrekken naar Azië of Europa. “Zij brachten ons op ideeën, maar geld hadden we natuurlijk niet.”

Zeeziek
Maar het leven op straat in Dar es Salaam is risicovol. Je kunt er om niks beroofd worden, in elkaar geslagen of erger. Simon is er erg bang. Hij hakt de knoop door. De eerste de beste kans grijpt hij. Hij klimt stiekem aan boord van een schip. Waarheen het vaart weet hij niet. De reis duurt een week of vier. Lange weken; Simon is hartstikke zeeziek. Uiteindelijk komt hij aan in Rotterdam. Het is januari 2002, Simon is zestien.

De politie geeft hem een treinkaartje naar het aanmeldcentrum. Daar vraagt Simon asiel, als alleenstaande minderjarige asielzoeker uit Burundi. Voor dat land geldt op dat moment een zogeheten ‘categoriale bescherming’: het is er zo gevaarlijk dat mensen er niet naar toe terug worden gestuurd en in principe een verblijfsvergunning krijgen.

Een duidelijke zaak dus, zou je denken. Toch wijst de IND de aanvraag af. Volgens de dienst kan Simon namelijk terug naar Tanzania. Ze hebben er een mooi woord voor: Simon heeft een ‘verblijfsalternatief’. Op straat in Dar es Salaam, als illegaal. Een getraumatiseerd weeskind.  Ook in het beroep dat Simon in 2004 instelt, blijft de IND daarbij.

Te laat
Een jaar later erkent de IND dat ze mis zat; Simon kan niet in Tanzania terecht. Hij dient hoopvol een opvolgende asielaanvraag in. Te laat, zegt de IND nu. Want tegen de tijd dat die aanvraag wordt afgehandeld is het categoriale beschermingsbeleid voor Burundi opgeheven. Dat de IND bij de eerste asielaanvraag meteen had kunnen (moeten?) erkennen dat Simon niet naar Tanzania kon en recht had op asiel, dat dondert niet. Asiel afgewezen.

En zo is Simon tussen wal en schip gevallen. Zonder vergunning kon hij nooit een baan krijgen, hij is hier zelfs nooit naar school geweest. “Behalve om de taal te leren”, corrigeert hij zichzelf, inderdaad in uitstekend Nederlands. Een vak leren, dat zou mooi zijn. Zijn vlakke toon verraadt dat hij niet veel hoop heeft dat het hem ooit gegeven is. Tot hij tóch even opleeft: “In de bouw werken, dát lijkt me fijn! Er zijn toch huizen nodig?”

Zus
En als hij zou mogen werken, kan hij ook gaan denken aan een gezin stichten. Een vrouw en kinderen hebben. Familie. Soms denkt hij weleens aan zijn zus. Twee jaar ouder is ze. Hij heeft haar sinds die dag nooit meer gezien. Zou ze nog leven? Het is fijn om te denken van wel. Maar hij krijgt er ook buikpijn van, van dat denken. En hoofdpijn. Tijd om het interview te beëindigen.

 “Wil je de mensen van de kerken bedanken voor de mooie kleren?”, vraagt hij bij het afscheid.

 



Dit verhaal is ook beschikbaar als artikel voor het kerkblad, in een lange en een korte versie. Ga naar deze pagina om de tekst als Word-bestand te downloaden.

Enkele eerder verschenen kerkblad-artikelen:
26-08-21  Van een engel die berooide vreemden welkom heet
26-05-21  'Ik heb geluk'
26-03-21  Kop d'r veur op z'n Burundees