15 februari 2021

IND stelt te hoge eisen aan documenten bij opvolgend asielverzoek

IND stelt te hoge eisen aan documenten bij opvolgend asielverzoek
Dat is de conclusie van de Advocaat-Generaal van het Hof van Justitie van de EU, in zijn concept-antwoord op de prejudiciële vragen van de Rechtbank Den Bosch over het toetsen van de authenticiteit van in asielzaken ingebrachte documenten.


Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (o.a. middels uitspraken van 2 december 2015 en 17 augustus 2018) kunnen opvolgende asielaanvragen, waarin nieuwe documenten worden ingebracht, worden afgewezen, als de authenticiteit van die documenten niet vaststaat. De Rechtbank Den Bosch vroeg zich af of dit niet in strijd is met de EU Procedure- en Kwalificatierichtlijn. Daarom stelde deze rechtbank op 16 december 2019 prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de EU. Daarbij vroeg de rechtbank ook of het onderscheid dat gemaakt wordt door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in de beoordeling van dergelijke documenten, namelijk of deze documenten zijn ingebracht bij een eerste asielaanvraag of bij een volgend verzoek, wel geoorloofd is.

De Advocaat-Generaal van het Hof van Justitie (AG) heeft op 11 februari 2021 zijn Conclusie gepubliceerd en geeft daarin aan dat een asielaanvraag niet afgewezen kan worden alleen omdat de authenticiteit van een document niet vaststaat. Ook als een asielzoeker een kopie van een document inbrengt of een document dat afkomstig is uit een niet objectief verifieerbare bron, dan zal de IND deze wel moeten beoordelen in het kader van een opvolgend asielverzoek. Ook mag de IND geen onderscheid maken in de beoordeling van documenten in het kader van een eerste asielaanvraag of een opvolgend verzoek. Letterlijk zegt de AG in paragraaf 79 van zijn conclusie hierover het volgende (vet is toegevoegd door webredactie) :

V.      Conclusie

79.      Gelet op het bovenstaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch als volgt te beantwoorden:

„1)      De instandhouding, door een beslissingsautoriteit van een lidstaat, van een praktijk op grond waarvan originele documenten nooit nieuwe elementen of bevindingen kunnen vormen voor een volgend asielverzoek indien de authenticiteit van deze documenten niet kan worden vastgesteld, is onverenigbaar met artikel 40, lid 2, van richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking), gelezen in samenhang met artikel 4, lid 2, van richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (herschikking). Er is geen verschil tussen kopieën van documenten en documenten afkomstig uit een niet objectief verifieerbare bron die bij een volgend verzoek door de verzoeker worden ingebracht, in die zin dat alle documenten nauwgezet en grondig op individuele basis moeten worden beoordeeld om vast te stellen of zij de kans aanzienlijk groter maken dat de verzoeker in aanmerking komt voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet en om te voorkomen dat een persoon wordt uitgezet indien hij een individueel en reëel risico loopt te worden onderworpen aan behandelingen die strijdig zijn met artikel 19, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

2)      Artikel 40 van richtlijn 2013/32, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 2, van richtlijn 2011/95, kan niet aldus worden uitgelegd dat het de beslissingsautoriteit van een lidstaat is toegestaan om bij de beoordeling van documenten en de toekenning van bewijswaarde aan die documenten onderscheid te maken tussen documenten die worden overgelegd bij een eerste verzoek en die welke worden overgelegd bij een volgend verzoek. Bij de beoordeling van documenten bij een volgend verzoek is een lidstaat verplicht om in dezelfde mate als in de eerste procedure samen te werken met de verzoeker.”

Als het Hof van Justitie van de EU deze conclusie van de Advocaat-Generaal overneemt, wat meestal het geval is, betekent dit dat de IND en de Raad van State jarenlang te hoge eisen hebben gesteld aan documenten die in het kader van een opvolgende aanvraag werden ingebracht. Bij INLIA is een aantal asielzaken bekend die op deze grond zijn afgewezen. Authenticiteitsonderzoeken zijn daarbij vaak erg prijzig en soms is het ook gewoonweg onmogelijk om authenticiteitsonderzoek te laten doen. Naar nu blijkt zijn dit dus onnodige drempels voor een asielzoeker om zijn recht te kunnen krijgen.
 

Meer informatie:
De volledige tekst van de Conclusie van de Advocaat-Generaal van het Hof van Justitie van de Europese Unie d.d. 11 februari 2021 in zaaknr C-921/19 (download Nederlandstalig pdf-bestand, 21 pagina's)

Over de prejudiciële vragen van de Rechtbank Den Bosch d.d. 16 december 2019 schreven we dit bericht:
19-11-20 Mag je asiel afwijzen als authentieke documenten niet getoetst kunnen worden?

Over een gezin van wie de herhaalde asielaanvragen meerdere keren werden afgewezen omdat de authenticiteit van ingebrachte documenten werd betwijfeld publiceerden we dit artikel:
15-12-20  Procederen voor je leven