04 januari 2021

Baanbrekende uitspraak VN-comité over staatloosheid

Baanbrekende uitspraak VN-comité over staatloosheid
Het Mensenrechtencomité van de VN heeft in een baanbrekende uitspraak geoordeeld dat de Nederlandse regering de rechten van het kind schendt doordat een kind zonder nationaliteit zich officieel niet als 'staatloos' kon laten registeren en op die grond voor een status in Nederland in aanmerking kon komen.


Het Comité oordeelt dat de handelwijze van de Nederlandse overheid in strijd is met artikel 24 van het Internationale Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR) en wijst er op dat Nederland de beide VN-verdragen ter beperking van staatloosheid (1954 en 1961) heeft ondertekend.

Het Mensenrechtencomité draagt de Nederlandse regering op om te komen tot een procedure waarmee staatloosheid kan worden vastgesteld, en om de naturalisatiewetgeving op dit punt aan te passen. Dit zou dan ook moeten gelden voor volwassenen. In Nederland ging het eind 2019 volgens de UNHCR om zo'n 56.000 vreemdelingen zonder nationaliteit waarvan 43.000 met 'nationaliteit onbekend' staan geregistreerd en 13.000 als 'staatloos', maar zonder verblijfsvergunning.

Er ligt al jarenlang een wetsvoorstel voor een vaststellingsprocedure op tafel, maar de regering maakt hiermee geen enkele haast. Het Comité geeft de Nederlandse regering hiervoor nu echter nog maar een half jaar de tijd:
"the Committee wishes to receive from the State party, within 180 days, information about the measures taken to give effect to the Committee’s Views."  (par. 11)

In deze zaak ging het om een jongen van 10 jaar wiens moeder in 2004 door mensenhandelaren vanuit China naar Nederland was gesmokkeld. Voor een  permanente vergunning op grond van mensenhandel kwam zij niet in aanmerking. De moeder kan de Chinese nationaliteit niet verkrijgen omdat zij door haar ouders verlaten was en zij haar geboorte nooit in China geregistreerd hadden. De jongen heeft daarom ook niet de Chinese nationaliteit. De moeder kon echter niet sluitend bewijzen dat de jongen die nationaliteit niet heeft hoewel ze de Chinese autoriteiten hierover had aangeschreven en de Chinese ambassade meerdere malen had bezocht. De Nederlandse regelgeving kent echter een zeer hoge bewijslast op dit punt. De nationaliteit van de jongen werd daarom geregistreerd als 'onbekend' in plaats van 'staatloos'. Omdat de jongen niet als staatloos geregistreerd staat, kan hij ook niet voor een verblijfsvergunning als staatloos kind in aanmerking komen. 

Nadat het verzoek van de jongen om als staatloos geregistreerd te worden tot aan de hoogste rechtelijke instantie in Nederland was afgewezen, waren  mensenrechtenadvocaten van de organisatie 'Open Society Justice Initiative'  (een onderdeel van de Open Society Foundations) uit de Verenigde Staten bereid om hierover een procedure aan te spannen bij het mensenrechtencomité van de VN. In deze procedure, begonnen in november 2016,  stellen zij dat het ontbreken van een betrouwbare mogelijkheid om staatloosheid vast te stellen in Nederland in combinatie met de verdragen tot het terugdringen van staatloosheid die Nederland ondertekend heeft, in strijd is met het recht van het kind om een nationaliteit te verkrijgen zoals vermeld in art. 24 lid 3 IVBPR. 

De Nederlandse regering voert in deze procedure opvallend genoeg nauwelijks verweer, maar weigert betrokkene nog steeds als staatloos te registeren en de Nederlandse nationaliteit te verstrekken. 

Het Mensenrechtencomité geeft aan dat het vaak erg moeilijk is om te bewijzen dat een vreemdeling de nationaliteit van zijn land van herkomst niet (meer) kan verkrijgen, en de bewijslast hiervoor daarom niet alleen bij de vreemdeling ligt, maar ook bij de, in dit geval Nederlandse, autoriteiten: 
"The Committee further notes that the Guidelines further advise that because of the difficulties that often arise when determining whether an individual has acquired a nationality, the burden of proof must be shared between the claimant and the authorities of the contracting state to obtain evidence and to establish the facts as to whether an individual would otherwise be stateless."  (par. 8.3)

Het Comité wijst erop dat zowel de Nederlandse regering als de Raad van State erkennen dat het gebrek aan een procedure om staatloosheid vast te stellen betekent dat een vreemdeling zonder nationaliteit daarom op die grond geen verblijfsstatus kan krijgen. Het Comité concludeert o.a. op basis hiervan dat er in dit geval sprake is van schending van het recht op een nationaliteit voor een minderjarig kind, zoals aangegeven in art. 24 lid 3 IVBPR:  
"It also notes that the Council of State, in its decision of 21 May 2014, acknowledged that the lack of a status determination procedure in the State party meant that individuals entitled to protection, including children, were falling through a gap in legislation. The Committee further notes the State party’s declaration that having examined the author’s complaint, it has concluded and acknowledged that the author is currently unable to effectively enjoy his right as a minor to acquire a nationality. Accordingly, the Committee concludes that the facts before it disclose a violation of the author’s rights under article 24 (3) of the Covenant."  (par. 8.5)

Het Mensenrechtencomité constateert overigens ook nog dat het de Nederlandse regering reeds eerder heeft gewezen op het ontbreken van een betrouwbare procedure om staatloosheid vast te stellen. Ook heeft het Comité al eerder haar zorgen geuit over het feit dat het huidige Nederlandse wetsvoorstel voor een vaststellingsprocedure, de vreemdeling geen verblijfsvergunning toekent op het moment dat staatloosheid wordt vastgesteld. Het Comité raadde de regering aan dit wel te doen: 
"The Committee further recalls its concluding observations on the State party’s fifth periodic report in which it expressed concern over reports that draft legislation establishing a statelessness determination procedure did not grant a residence permit to a person recognized as stateless and that the stateless determination procedure envisaged in the draft legislation, including the criteria for the acquisition of Dutch citizenship by children with stateless parents, was not in line with international standards. The Committee recommended that the State party should review and amend its draft legislation with a view to ensuring that a person recognized as stateless is granted a residence permit so as to fully enjoy the rights enshrined in the Covenant and to ensure that the stateless determination procedure is fully in line with international standards, is aimed at reducing statelessness and takes into account the best interests of the child in cases involving children."  (par 8.4) 

 

Meer informatie:
De uitspraak van het United Nations Human Rights Committee d.d. 19 oktober 2020 met zaaknummer CCPR/C/130/D/2918/2016 (Engelstalig pdf-bestand, 12 pagina's download)
Het persbericht 'The Netherlands violated child's right to acquire a nationality, UN Committee finds'  d.d. 29 december 2020 (link naar de Engelstalige website van het Office of the United Nations High Commissioner for Human Rights, OHCHR)

De toenmalige staatssecretaris van Justitie Dijkhoff zond in september 2016 een 'Wetsvoorstel Vaststellingsprocedure Staatloosheid' aan de Tweede Kamer.  De behandeling daarvan wordt sindsdien al jarenlang aangehouden, omdat de regering zich beraadt op aanpassingen.
In juli 2019 publiceerde het VN-comité haar kritiek op dit wetsvoorstel in haar vijfde periodieke rapport (link naar Engelstalig document op de site van het VN-comité).

Zie verder ons Dossier Staatloosheid in het Expertise centrum