29 december 2020

Raad van State: vrijstelling van leges wegens bijzondere omstandigheden

Raad van State: vrijstelling van leges wegens bijzondere omstandigheden
De Raad van State heeft op 11 december jl. uitgesproken dat de aanvraag van een verblijfsvergunning door een ongedocumenteerde vreemdelinge, voor verblijf bij haar minderjarige dochter, niet buiten behandeling gesteld mocht worden vanwege het niet betalen van de leges.


De vreemdelinge heeft geen verblijfsvergunning en vanwege deze reden ook geen inkomen en vaste woon- of verblijfplaats. Ook kampt zij met ernstige psychische problemen.

Zij ging in beroep tegen het besluit van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) om haar aanvraag buiten behandeling te stellen omdat de leges niet was betaald. Bij de behandeling door de rechtbank had zij een aantal verklaringen overlegd waaruit bleek dat zij over onvoldoende bestaansmiddelen beschikt. Desondanks vond de rechtbank dat de IND de aanvraag terecht buiten behandeling had gesteld.

De Raad van State vindt echter dat gezien de feiten, de IND met toepassing van art. 4:84 Awb (de zogenaamde inherente afwijkingsbevoegdheid) af dient te wijken van het formele beleid inzake de vrijstelling van de leges voor onvermogenden. Dit beleid is neergelegd in paragraaf B1/8.3.2. van de Vreemdelingencirculaire. Hier staat letterlijk:

De IND beschouwt als bewijsstukken dat de vreemdeling bij de indiening van de aanvraag onvermogend is om leges te betalen:

  • een inkomensverklaring van de Raad voor Rechtsbijstand op grond van artikel 7, derde lid, onder e, Wet op de rechtsbijstand, ten behoeve van de referent; en
  • bewijsstukken die aannemelijk maken dat de vreemdeling en de referent op korte termijn niet in het bezit zullen komen van geld waarmee de leges kunnen worden betaald. Hierbij moet de vreemdeling ook aannemelijk maken dat hij en de referent geen beroep kunnen doen op familieleden of andere in aanmerking komende derden.

Indien de verklaringen en/of bewijzen die de vreemdeling in dit verband overlegt formeel niet (helemaal) aan de bovenstaande criteria voldoen, dient de IND volgens de Raad van State alsnog na te gaan of er “bijzondere omstandigheden [zijn] in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.”  (overweging 2.5)

In dit geval vindt de Raad van State dat er sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden (nl. dat de aanvraagster niet kan beschikken over middelen om aan de legesverplichting te kunnen voldoen) die reden geven om af te wijken van het bestaande beleid. Zij verklaart het hoger beroep gegrond en draagt de IND op de aanvraag voor een verblijfsvergunning in behandeling te nemen. 


Meer informatie:
De uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 11 december 2020 met zaaknummer 202004472/1/V1

Onlangs bepaalde ook de Rechtbank Roermond dat de IND in het kader van de inherente afwijkingsbevoegdheid volgens art 4:84 AWB verplicht is bijzondere omstandigheden mee te wegen:
17-12-20  Rechtbank Roermond: bij Kinderpardon ook bijzondere omstandigheden beoordelen

Zie ook het Dossier Leges in het Expertise centrum