Raad van State stelt vraag aan EU-Hof over toetsen vreemdelingenbewaring
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State stelde een zogenaamde prejudiciële vraag aan het Hof in Luxemburg in twee rechtszaken van asielzoekers die in vreemdelingenbewaring zijn gesteld om ze te kunnen uitzetten naar hun land van herkomst. Tegen deze bewaring hadden betrokkenen bij de rechtbank beroep aangetekend. De Rechtbank Den Bosch heeft hierop de opheffing van de bewaring bevolen, omdat de staatssecretaris van Justitie & Veiligheid (in de praktijk: de Dienst Terugkeer & Vertrek, DT&V) onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
De rechtbank deed dit echter ‘ambtshalve’, oftewel op basis van eigen onderzoek naar de rechtmatigheid van de bewaring, aangezien de advocaten van de vreemdelingen hierover in beroep niets hadden aangevoerd. De staatssecretaris is vervolgens tegen deze uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gegaan bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De DT&V stelt in het hoger beroep dat de rechtbank buiten de grenzen van het geschil is getreden, daarbij onder andere verwijzend naar een uitspraak van de Raad van State van 30 april 2019 waarin wordt aangegeven dat de toetsing van de rechtmatigheid van de bewaring door de rechter zich beperkt tot hetgeen door partijen (dat wil zeggen de DT&V enerzijds en de vreemdeling anderzijds) daarover wordt aangevoerd.
De advocaten van de asielzoekers stellen dat deze jurisprudentie in strijd is met de EU Terugkeerrichtlijn. In het Mahdi-arrest van 5 juni 2014 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie aangegeven dat de rechter, ook los van de gronden die door partijen worden aangevoerd, zelfstandig kan toetsen of de bewaring voldoet aan de voorwaarden van art. 15 van de Terugkeerrichtlijn, waarin o.a. staat dat de bewaring slechts gerechtvaardigd is als de uitzetting voortvarend wordt uitgevoerd.
In overweging 62 van het Mahdi-arrest stelt het EU Hof van Justitie letterlijk het volgende:
Daartoe moet de rechterlijke autoriteit die beslist over een verzoek tot verlenging van de bewaring in staat zijn rekening te houden zowel met de feitelijke elementen en de bewijzen die zijn aangevoerd door de administratieve autoriteit die de aanvankelijke bewaring heeft gelast, als met elke eventuele opmerking van de betrokken derdelander. Bovendien moet zij elk ander voor haar beslissing relevant element kunnen onderzoeken indien zij dit noodzakelijk acht. Daaruit volgt dat de bevoegdheden van de rechterlijke autoriteit in het kader van een controle in geen geval kunnen zijn beperkt tot louter de elementen die door de betrokken administratieve autoriteit zijn aangevoerd.
Op basis van deze overweging van het Europese Hof lijkt het vrij duidelijk dat de rechter de mogelijkheid dient te hebben om uit eigen beweging de rechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring te onderzoeken.
De advocaten voeren echter tevens aan dat de rechter de plicht heeft om ambtshalve de rechtmatigheid te onderzoeken. Dit blijkt volgens hen uit een recent arrest van het Hof en bovendien wordt ook in het consumentenrecht een dergelijke verplichte ambtshalve rechterlijke toetsing aan EU-richtlijnen aangenomen. Door al deze ontwikkelingen is de Raad van State niet zo zeker meer van haar eigen lijn dat de rechterlijke toetsing van de rechtmatigheid beperkt is tot datgene dat partijen daarover aanvoeren. De Raad van State legt dan ook de volgende vraag aan het Hof van Justitie voor:
Verplicht het Unierecht, meer in het bijzonder artikel 15, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn en artikel 9 van de Opvangrichtlijn, gelezen in samenhang met artikel 6 van het EU Handvest, tot een ambtshalve toetsing in die zin dat de rechter verplicht is uit eigen beweging (ex officio) te beoordelen of aan alle voorwaarden voor bewaring is voldaan, met inbegrip van de voorwaarden waarvan de vreemdeling niet heeft betwist dat eraan is voldaan, terwijl hij daartoe wel de mogelijkheid had?
Lange tijd oordeelde de Raad van State dat de rol van de rechterlijke toetsing in asielprocedures beperkt is. De rechter mocht beslissingen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) slechts ‘marginaal’ of terughoudend toetsen en diende in principe uit te gaan van de juistheid van de beslissing van de IND. Als gevolg van Europese regelgeving en jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg wordt van de rechter bij asielbeoordelingen echter een actievere rol verwacht. Sinds enkele jaren heeft de Raad van State haar jurisprudentie op dit punt dan ook aangepast en lijkt er meer ruimte te zijn gekomen voor een actieve rechterlijke toetsing in asielprocedures.
Meer informatie:
De verwijzingsuitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 23 december 2020 met zaaknummers 201904771/1/V3 en 20194774/1/V3. (download pdf-bestand, 25 pagina's)
Het Mahdi-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie d.d. 5 juni 2014 met zaaknummer C-146/14 (link naar de Nederlandse tekst van het arrest op de website van het Hof)
Ons bericht Marginale toetsing in strijd met EU- en internationaal recht d.d. 8 mei 2013, over het promotie-onderzoek naar het 'keurslijf van de marginale toetsing' van rechter mr dr Dana Baldinger
Lees ook:
19-11-20 Mag je asiel afwijzen als authentieke documenten niet getoetst kunnen worden?
10-06-15 Rechter mag asielbeoordeling IND kritischer toetsen
01-08-13 Antwoorden van staatssecretaris Teeven over marginale toetsing stellen teleur