30 juni 2016

Raad van State: gemeente dient conform eigen BBB-beleid te handelen

Amsterdam mocht dakloze vreemdelingen verwijzen naar gemeentelijke voorziening. De RvS heeft op 29 juni 2016 in twee uitspraken bepaald dat gemeenten niet verplicht zijn BBB-voorzieningen te bieden, maar dat vreemdelingen tegen een besluit van de gemeente wel kunnen procederen in het kader van het vreemdelingenrecht.

De Raad van State heeft in de twee uitspraken van 29 juni jl. aangegeven dat gemeenten geen specifieke bevoegdheid hebben om Bed-Bad-Brood – opvang te verstrekken. Volgens de Raad van State biedt de staatssecretaris al opvang aan deze doelgroep in de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) en zijn gemeenten daarom niet verplicht Bed-Bad-Brood – opvang te verstrekken. Van de Raad van State mag de gemeente echter wel BBB-voorzieningen verstrekken aan dakloze vreemdelingen. De titel boven het persbericht van de Raad van State over deze twee uitspraken luidt dan ook:  “Amsterdam mocht uitgeprocedeerde vreemdelingen verwijzen naar gemeentelijke Bed-Bad-Broodvoorziening.” 

 

Opmerkelijk is dat de Raad van State vindt dat een asielzoeker wel kan procederen over het al dan niet verstrekken van BBB-voorzieningen door een (centrum)gemeente op grond van art. 72 lid 3 van de Vreemdelingenwet. Door te bepalen dat een asielzoeker hierover kan procederen in het kader van het vreemdelingenrecht voorkomt de Raad van State dat de civiele rechter (waar de Hoge Raad de hoogste rechter is) zich bevoegd zal verklaren om dergelijke procedures te behandelen. In de kwestie van het onthouden van opvang aan gezinnen met minderjarige kinderen stelde de Raad van State namelijk tot een paar jaar geleden zich nog op het standpunt dat er niet apart over de beëindiging van voorzieningen van asielzoekers geprocedeerd kon worden. Als gevolg hiervan verklaarde toen de civiele rechter zich bevoegd om in dergelijke procedures uitspraak te doen, met als resultaat dat de Hoge Raad in september 2012 concludeerde dat het (ook volgens het Nederlandse kinderbeschermingsrecht) onrechtmatig was om gezinnen met minderjarige kinderen van opvang uit te sluiten. Dit terwijl de Raad van State het overheidsbeleid van onthouden van voorzieningen aan gezinnen met minderjarige kinderen jarenlang heeft gesteund. De Raad van State kreeg dus in deze kwestie een forse tik op de vingers van de Hoge Raad. Door nu aan te geven dat vreemdelingen wel over Bed-Bad-Brood kunnen procederen in het kader van het vreemdelingenrecht, zal de civiele rechter zich in principe niet bevoegd verklaren en kan het door de Raad van State al jaren gesteunde ontruimingsbeleid dus voorlopig gecontinueerd worden.   

Een asielzoeker kan dus wel procederen over Bed-Bad-Brood – opvang tegen een (centrum)gemeente, maar in een dergelijke procedure wordt alleen getoetst of de opvang in overeenstemming is met het gemeentelijke beleid t.a.v. Bed-Bad-Brood - opvang. Indien een (centrum)gemeente echter niets doet aan Bed-Bad-Brood - opvang, dan is het niet verstrekken van BBB–voorzieningen aan bepaalde vreemdelingen, dus ook in overeenstemming met het gemeentelijke beleid op dit punt.  

Voor het overige zijn de twee uitspraken van de Raad van State het logische gevolg van de eerdere gezamenlijke uitspraak van de RvS en de Centrale Raad van Beroep van 26 november 2015, waarin de VBL (waarvoor als voorwaarde voor de opvang geldt dat asielzoekers moeten meewerken aan hun vertrek en dit binnen drie maanden gerealiseerd zou moeten kunnen worden) werd aangemerkt als voorliggende voorziening voor de Bed-Bad-Brood - opvang. Als gevolg van deze jurisprudentie worden bijv. ook asielzoekers die hoger beroep hebben aangetekend tegen de afwijzing van hun asielaanvraag of die om uitstel van vertrek hebben gevraagd op medische gronden (in de zin van art. 64 Vw.), ‘gedwongen’ om mee te werken aan hun vertrek, teneinde opvang te blijven behouden. Volgens de Raad van State en de Centrale Raad van Beroep mag de staatssecretaris deze voorwaarde echter stellen aan de opvang. 

Over deze kwestie is inmiddels een procedure aangespannen bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) die, mede op verzoek van het Nederlandse College voor de Rechten van de Mens, met voorrang zal worden behandeld. De verwachting is dat het EHRM daarom dit najaar nog zal oordelen over deze kwestie.  

 

Meer informatie:
Het persbericht van de Raad van State over de twee uitspraken van 29 juni 2016 met zaaknrs 201601397/1 en 201601948/1.
 
Lees ook:
18-05-16  Europees Hof oordeelt over Bed-Bad-Brood
17-03-16  ‘Vreemdeling in procedure moet voor opvang meewerken aan vertrek’
26-11-15  Uitspraken bed-bad-brood - opvang werpen ons terug in de tijd
21-09-12  Hoge Raad verwerpt cassatie-beroep van de minister