Aanzuigende werking, of niet?
Kennelijk was Latten niet op de hoogte van het bestaan van het onderzoek dat ‘concullega’ mr dr Carolus Grütters van de Radboud Universiteit Nijmegen in 2006 deed voor de Advies Commissie Vreemdelingenzaken (ACVZ) en die daarbij tot de conclusie kwam dat van het categoriale beschermingsbeleid geen aanzuigende werking uitgaat maar in sommige gevallen juist noodzakelijk is. Op de hoogte gesteld van Lattens uitspraak in de krant informeerde Grütters naar de totstandkoming van diens uitspraken. Het antwoord was dat Latten ter verificatie hieromtrent navraag had gedaan bij de IND....
Al vele jaren gaat de IND uit van de onjuiste vooronderstelling dat categoriale bescherming aanzuigende werking heeft, en men blijft ondanks het onderzoek van Grütters hierin volharden!
Meer informatie:
Enkele citaten uit het ACVZ-rapport "Categoriaal beschermingsbeleid - een 'nood zaak' " (31/7/2006), waarnaar de link hierboven ook verwijst:
Het (nationale) beleid van categoriale bescherming (opvolger van het zogeheten voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv)-beleid) is oorspronkelijk in het leven geroepen als oplossing voor de groep asielzoekers die niet voor bescherming in aanmerking kwam op grond van internationale verplichtingen, maar voor wie terugkeer desalniettemin als 'bijzonder hard' werd beschouwd. Vanaf de jaren tachtig is met deze groep steeds rekening gehouden en is hun verblijfsstatus gaandeweg gelijkgetrokken met die van personen die wél bescherming krijgen op grond van het internationale recht. De ACVZ constateert dat het beleid van categoriale bescherming - alsmede de voorlopers ervan - als juridisch instrument, sinds eind jaren tachtig in de praktijk bij voortduring een belangrijke vangnetfunctie heeft vervuld. De ACVZ signaleert eveneens het brede politieke draagvlak dat dit instrumentarium kent.
(...)
Gelet op het politieke debat over de toepassing van het beleid van categoriale bescherming, en het gevreesde oneigenlijke gebruik daarvan, heeft de ACVZ tevens een uitgebreid wetenschappelijk onderzoek door dr. Grütters van het Centrum voor Migratierecht te Nijmegen laten verrichten naar de relatie tussen groepsgerichte beschermingsmaatregelen en de instroom van asielzoekers. Dit onderzoek, zo constateert de ACVZ, toont overtuigend aan dat op een enkele incidentele situatie na, de thans heersende opvatting over het bestaan van een grosso modo aanzuigende werking van het Nederlandse groepsgebonden beschermingsbeleid niet met data valt te onderbouwen. Met betrekking tot de relatieve aantrekkelijkheid van een land als bestemmingsland voor asielzoekers, wijst Grütters op het feit dat de mogelijkheid om een verblijfstitel te verkrijgen niet van doorslaggevende invloed is. Bepalend voor de aantrekkingskracht is 'een combinatie van lange doorlooptijden en de feitelijke praktijk van niet (gedwongen) uitzetting van (afgewezen) asielzoekers naar hun land van herkomst.'
(...)
Concluderend stelt de ACVZ dat artikel 29, eerste lid, onder d Vw 2000 een zeer wezenlijke rol vervult in het Nederlandse asielsysteem en er een duidelijke behoefte aan bestaat. Deze bepaling biedt immers een wettelijke basis om bescherming te verlenen aan personen die dat wel nodig hebben, maar die daarvoor niet op andere gronden in aanmerking komen. Artikel 29, eerste lid, onder d Vw 2000 heeft daarom een belangrijke vangnetfunctie. Dankzij de aan de minister toegekende beleids- en beoordelingsvrijheid is het beleid van categoriale bescherming bovendien een flexibel instrument, dat nauwkeurig en toegespitst op bepaalde groepen kan worden ingezet.