28 januari 2016

Uitspraak EHRM over uitzetten gezinsleden met verschillende nationaliteit

Uitspraak EHRM over uitzetten gezinsleden met verschillende nationaliteit
Van gezinsleden mag 'reasonable action' worden gevraagd. Recent is een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) onder onze aandacht gekomen die betrekking heeft op het uitzetten van gezinnen waarvan de partners een verschillende nationaliteit hebben.  
De uitspraak van het Hof, die overigens al op 25 juni 2013 werd gedaan, betreft de zaak van een gezin waarvan de man uit Afghanistan komt en de vrouw uit Azerbeidjan, die Zweden dreigden te worden uitgezet. De man en vrouw hebben na hun aankomst in Zweden een relatie en een kind gekregen. Betrokkenen vonden dat ze voor een vergunning in Zweden in aanmerking moesten komen, omdat het gezin bij uitzetting naar hun respectieve land van herkomst van elkaar gescheiden zou raken. Zweden onthield hen tot nu toe echter een verblijfsvergunning. 
 
Uiteindelijk zijn betrokkenen naar het Europees Hof gegaan om dit aan te vechten. Een (gedwongen) terugkeer naar één van deze landen of een derde land is volgens hen in strijd met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Hiervan vond het Hof echter:
 
“52. In this respect, the Court notes that the applicants are of different nationalities. If expelled to their native countries, they would accordingly be separated from each other and one of them would be separated from his or her child, at least for a time. However, it observes that there is nothing in the Swedish authorities’ decisions and judgments to prevent their expulsion to the same country, a view which is supported by the information submitted by the Government. It is true that this would require certain action on the part of the applicants, including the procurement of identity documents and/or passports for both applicants. However, the Court finds that it cannot be considered unreasonable to require the applicants to take these steps in order to facilitate their expulsion to a common country where they would be able to continue to enjoy family life. This requirement is even more pertinent in a case such as the present one, where the applicants met and established family life after their arrival in Sweden and the rejection of their asylum applications, that is, at a time when they had no domestic right to reside in the country. Moreover, in the Court’s view, the Swedish authorities cannot be held responsible if expulsion to a common country is impossible due to the applicants’ own failure to take reasonable action (see Grigorian and Others v. Sweden, [dec.] no. 17575/06, 5 July 2006).”
 
Het Europees Hof oordeelt dus dat het niet zo is dat er per definitie niet gescheiden mag worden uitgezet; van het betrokken gezin mag worden verwacht dat zij zelf stappen zetten om het gezinsleven in een ander land voort te zetten. Letterlijk stelt het Hof dat van betrokkenen verwacht mag worden dat zij ‘reasonable actions’ ondernemen om het gezinsleven in een ander land voor te zetten. Wat het Hof aanmerkt als ‘reasonable action’ wordt niet helemaal duidelijk. 
 
Ook Nederland kent een beleid voor gezinnen waarvan de partners een verschillende nationaliteit hebben. Onder omstandigheden kunnen zij voor een buiten-schuld vergunning in aanmerking komen. De bewijslast voor een dergelijke buiten-schuld vergunning is echter erg hoog, en het is de vraag hoe dit zich verhoudt tot het criterium van het EHRM dat van betrokkene slechts ‘reasonable action’ mag worden verwacht om het gezinsleven elders voor te zetten. Wanneer betrokkenen wel ‘reasonable action’ hebben ondernomen maar dit niet leid tot toelating van het gehele gezin tot één van de landen van herkomst dan wel een derde land,  kan er dus sprake zijn van schending van de artikelen 3 (verbod op onmenselijke behandeling) en 8 (recht op gezinsleven en privé-leven) van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
 
Voor de Nederlandse praktijk betekent deze uitspraak dat bij ‘gemengde’ gezinnen, van wie de  buiten-schuld aanvraag is afgewezen omdat er onvoldoende bewijs is overlegd, een klacht ingediend kan worden bij het EHRM.


Meer informatie:
De uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens d.d. 25 juni 2013 in de zaak Muradi en Alieva tegen Zweden (Engelstalig pdf-bestand, 14 pag's)

Lees ook:
08-01-16  VN-Comité tegen foltering verbiedt uitzetting naar Guinee
16-03-15  Europees Hof stelt voorwaarden aan Dublin-overdracht naar Italië
04-12-14  Europees Hof kent wel bewijswaarde toe aan kopieën van documenten