12 januari 2017

EHRM: ook toegankelijkheid medische zorg moet worden onderzocht

EHRM: ook toegankelijkheid medische zorg moet worden onderzocht
Een recente uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens betekent dat de IND, bij het uitzetten van asielzoekers die medische zorg behoeven, niet alleen de aanwezigheid in het land van herkomst, maar ook de feitelijke beschikbaarheid van die zorg voor betrokkene voortaan zal moeten onderzoeken.  


In zaken waarin een vreemdeling zich beroept op medische omstandigheden, waardoor hij/zij niet terug zou kunnen keren naar zijn land van herkomst, wordt door de IND onderzocht in hoeverre uitzetting zal leiden tot een ‘medische noodsituatie’ binnen een termijn van drie maanden. Hieronder verstaat de IND “die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een termijn van drie maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.” (Vreemdelingencirculaire, artikel B8, 9.1.3)

Wat hierbij door de IND uitdrukkelijk niet werd meegenomen was de overweging of de noodzakelijke medische behandeling ook feitelijk toegankelijk was voor de betrokken vreemdeling. Als de behandeling of het medicijn ergens in het land aanwezig was werd aangenomen dat deze toegankelijk was voor betrokkene. Of de vreemdeling vanuit de plaats waar hij werd geacht te gaan wonen de behandelaar ook zou kunnen bereiken en of hij het medicijn of de behandeling überhaupt kon betalen werd niet relevant geacht; evenmin of dat medicijn of die behandeling wellicht om andere redenen voor betrokkene niet toegankelijk was. Hierdoor zijn jarenlang asielzoekers teruggestuurd, van wie bekend was dat ze in de praktijk na terugkeer nooit de benodigde medische of psychische zorg zouden krijgen. Immers, of de benodigde behandeling feitelijk ook toegankelijk was voor betrokkene werd niet relevant geacht...

Op 13 december 2016 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in een zaak tegen België duidelijkheid gebracht in de vraag of een manier van werken die zo nadrukkelijk géén rekening houdt met de feitelijke situatie in het land van herkomst wel te handhaven is. Het EHRM oordeelt dat de autoriteiten van het uitzettende land per geval moeten beoordelen of de medische zorg afdoende is om de specifieke medische behandeling te kunnen bieden (overweging 189) en vervolgt dat de staat moet toetsen in hoeverre de zorg feitelijk toegankelijk is (overweging 190):

189. As regards the factors to be taken into consideration, the authorities in the returning State must verify on a case-by-case basis whether the care generally available in the receiving State is sufficient and appropriate in practice for the treatment of the applicant’s illness so as to prevent him or her being exposed to treatment contrary to Article 3 (see paragraph 183 above). The benchmark is not the level of care existing in the returning State; it is not a question of ascertaining whether the care in the receiving State would be equivalent or inferior to that provided by the health-care system in the returning State. Nor is it possible to derive from Article 3 a right to receive specific treatment in the receiving State which is not available to the rest of the population. 

190. The authorities must also consider the extent to which the individual in question will actually have access to this care and these facilities in the receiving State.”

Deze uitspraak betekent een significante wijziging in de manier waarop de IND zal moeten toetsen of er een medische noodsituatie (zoals hierboven beschreven) zal ontstaan, wanneer een vreemdeling zou worden teruggestuurd naar zijn land van herkomst. 

Zowel de Nationale Ombudsman als de Onderzoeksraad voor Veiligheid hebben zich reeds eerder over deze kwestie uitgesproken. Zo beoordeelde de Nationale Ombudsman een klacht over de IND en het Bureau Medische Advisering van Justitie als gegrond en schreef in het rapport ‘Zorg over grenzen’ (nr 2015-053) daarbij: 

Het mag niet zo zijn dat de Nederlandse overheid een vreemdeling bijvoorbeeld medicijnen zou meegeven voor drie maanden enkel en alleen om te bereiken dat uitzetting kan plaatsvinden, terwijl de Nederlandse overheid weet dat na die periode alsnog een medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan omdat de medicijnen niet beschikbaar zijn in het land van herkomst.”

De Onderzoeksraad voor Veiligheid schreef op 24 april 2014 in het rapport ‘Veiligheid van vreemdelingen’ (waaruit wij citeerden in het bericht van 31-03-15) onder andere:

Om te voorkomen dat een vreemdeling in zijn land van herkomst/bestemming gezondheidsschade oploopt, ligt het in de rede om niet alleen de beschikbaarheid van medische zorg in dat land, maar ook de toegang tot die zorg te onderzoeken en te betrekken in de beslissing van de IND. Het toetsen van beschikbaarheid van medische zorg zonder daarbij de toegankelijkheid te betrekken biedt naar het oordeel van de Raad onvoldoende waarborgen voor de veiligheid van vreemdelingen.”

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft in een brief aan de Rechtbank Den Haag aangegeven zich thans nog te beraden op “mogelijke consequenties [van deze uitspraak van het EHRM] voor het beleid en/of de uitvoeringspraktijk”. 

De vreemdeling in de Belgische zaak in kwestie is overigens al op 7 juni 2016 in België overleden; zijn familie had echter de wens geuit om de procedure bij het EHRM voort te laten gaan.

 

Meer informatie:
De uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Paposhvili tegen België met zaaknummer 41738/10, gepubliceerd op 13 december 2016 (Engelstalig pdf-bestand van 56 pag’s)

Lees ook: 
31-03-15  Ombudsman: Bureau Medische Advisering onderzoekt onvoldoende
25-02-13  Ombudsman onderzoekt medische zorg voor asielzoekers